woensdag 11 juni 2014

Beeldende vorming les 9

Deze les ging over beeldend vermogen: het vermogen om je uit te kunnen drukken in beelden en bestaat uit verschillende fases. 

Fase 1: krabbelfase (2 tot 4 jaar)
Het kind ontdekt dat hij door krabbelen/krassen sporen kan achter laten op het papier.Veel bezig met motorische handelingen. Het kind leert van hele grote bewegingen vanuit de schouders naar steeds kleinere bewegingen vanuit de vingers en de polsen te werken.

Fase 2a: gecodeerde werkelijkheid (4 tot 8 jaar)
Het kind plaatst de vormen nog willekeurig in het vlak. Het is niet realtistisch (kind tekent niet de werkelijheid na). Kinderen tekenen vooral dingen die ze interessant vinden en dingen die bewegen.

Fase 2b: gecodeerde werkelijkheid (5 tot 10 jaar)
Het kind ontdekt dat een vel papier een bovenkant en een onderkant heeft. Tekent nog niet de werkelijkheid maar het lijkt er wel steeds meer op . Je ziet nog veel ronde lijnen. Er wordt voor het eerst rekening gehouden met compositie.

Fase 3: zichtbare werkelijkheid (10 tot 15 jaar)
Het kind richt zich steeds meer op het natuurgetrouw tekenen. Dit doen ze door na te tekenen of overtrekken. Kinderen tekenen vooral dingen die ze interesseren. 

Voor deze les moesten we kindertekeningen meenemen. Hierbij kregen we een lijst met allerlei beeldaspecten en de beeldaspecten die we terug zagen moesten we bij de tekening leggen.






 Kopbuikpoter: Dit is als je 2 rondjes op elkaar als mens gebruikt. Dit zie je op de eerste tekening. (Omklapping staat hier ook bij maar dit is niet juist).
Grootteverschil: Dit zie je bij de tweede tekening, het konijn is heel groot in vergelijking met zijn voederbak en de tranen zijn ook heel groot uitgedrukt.
Exemplariteit: de bijzaken worden hoofdzaken. De tranen zijn heel groot getekend.
Schemakleuren: de tranen zijn blauw getekend.
Horizon: Dit zie je op de tekening met het bruine konijn, er is een duidelijk deel grond en je ziet ook de lucht.
Grondlijn: het deel wat gras is is de grondlijn van deze tekening.
Symbolische kleur: het hart wat het konijn vasthoudt is rood gekleurd. Symbool van de liefde.
Haaks contrast: het haar van Ariël is haaks contrast, het haar staat niet echt zo naar 1 kant.
Centraal compositie: Ariël staat centraal op deze tekening.
Contour: Ariël is omlijnt met een blauwe stift.
Eerste ordening: de tulpen staan netjes naast elkaar geplaatst op het vlak.
Functionele kleuren: lucht is blauw, gras is groen en de tulpen zijn geel, oranje en rood.
Stapeling: de laatste tekening, de palboom staat boven het bed.
Overlappig: Het bed staat voor het eiland en de palbomen ook.
Afsnijding: De palbomen zijn helemaal bovenaan een beetje afgesneden.
Belang en verdringing: bij deze tekening zie je duidelijk dat het bed vooraan staat en dat belangrijk is op de tekening.
Plattegrond: alles is plat getekend en het is een tekening van een eiland dus een soort plattegrond waar alles staat op het eiland.


De laatste opdracht van de les was een modeltekening maken. We probeerde het eerst zonder uitleg hoe het werkte. Hierna kregen we een voorbeeld van de verhoudingen te zien en mochten we het nog een keer proberen.




 De eerste foto is de eerste poging, je ziet dat de verhoudingen hier nog helemaal niet klopte. De derde tekening is het voorbeeld wat op het bord stond en de tweede tekening heb ik n.a.v. het voorbeeld op het bord gemaakt. De laatste tekening is wat de modeltekening is geworden na het voorbeeld.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten