vrijdag 13 juni 2014

Beeldende vorming les 10

Procesfase
Docenttaak
Lesinhoud
Voorbereiding
Context
Belevingswereld
Zomervakantie
Basisplan
Opdracht en randvoorwaarden
 Maak een collage in de vorm van een auto met de kenmerken van het land waar je heen wilt.
Doelen
Beeldend doel:
De kinderen denken na over de kenmerken van een auto en hun vakantieland en passen dit toe op hun ontwerp.

Technisch doel:
De kinderen knippen en plakken een collage.
Receptie
/Oriƫntatie
Introduceren
Beeldcultuur
Post-modern, want het is entertainment.

Beeldaspecten
Kleur, we letten of het kleurgebruik overeen komt met het vakantieland.

Ontwikkelingsfasen
Fase 3, zichtbare werkelijkheid. Groep 7/8.



Informeren


Beeldbeschouwen
We laten een voorbeeld zien van een collage.
Vragen hierbij:
Heb je wel eens eerder een collage gezien?
Waar zou deze collage over gaan?
Als je de achtergrond een andere kleur zou maken wat heeft dat dan voor effect?

Instrueren
Beeldend Probleem:
Maak een collage in de vorm van een auto met de kenmerken van het land waar je heen wilt op zomervakantie je mag hierbij gebruik maken van allerlei tijdschriften en papier, scharen en lijm.
Productie
/Uitvoering
Observeren



Beeldend Vermogen
De kinderen kunnen al knippen en plakken.
Voor het idee van een collage beschouwen we eerst een voorbeeld.

Begeleiden
Werkprocessen
Ontwerpen

Afronden
Lokaal/tijdsmanagement
1,5 uur in klaslokaal.
Reflectie
/Nabeschouwing
Nabespreken
Reflecteren
Waar liep je tegen aan bij het maken van de collage?
Is het resultaat geworden zoals je had verwacht?
Waar ben je tevreden en ontevreden over?
Wat zou je de volgende keer anders doen?
Wat zou je de volgende keer hetzelfde doen?

Beoordelen
Beoordelingscriteria (rubric)
De kenmerken van het vakantieland moeten duidelijk zijn.
0 pt      1 pt       2 pt
De kleuren van het vakantieland moeten terugkomen in de collage.
0 pt       1 pt       2pt
Is het een echte collage geworden?
0pt         1 pt       2pt
Is er een auto in verwerkt?
0 pt         1 pt       2pt

Presenteren
Presentatievorm
De kinderen presenteren hun collages aan de klas en vertellen erbij wat ze hebben gemaakt.
Evaluatie
Evalueren
Opdracht en randvoorwaarden

woensdag 11 juni 2014

Beeldende vorming les 9

Deze les ging over beeldend vermogen: het vermogen om je uit te kunnen drukken in beelden en bestaat uit verschillende fases. 

Fase 1: krabbelfase (2 tot 4 jaar)
Het kind ontdekt dat hij door krabbelen/krassen sporen kan achter laten op het papier.Veel bezig met motorische handelingen. Het kind leert van hele grote bewegingen vanuit de schouders naar steeds kleinere bewegingen vanuit de vingers en de polsen te werken.

Fase 2a: gecodeerde werkelijkheid (4 tot 8 jaar)
Het kind plaatst de vormen nog willekeurig in het vlak. Het is niet realtistisch (kind tekent niet de werkelijheid na). Kinderen tekenen vooral dingen die ze interessant vinden en dingen die bewegen.

Fase 2b: gecodeerde werkelijkheid (5 tot 10 jaar)
Het kind ontdekt dat een vel papier een bovenkant en een onderkant heeft. Tekent nog niet de werkelijkheid maar het lijkt er wel steeds meer op . Je ziet nog veel ronde lijnen. Er wordt voor het eerst rekening gehouden met compositie.

Fase 3: zichtbare werkelijkheid (10 tot 15 jaar)
Het kind richt zich steeds meer op het natuurgetrouw tekenen. Dit doen ze door na te tekenen of overtrekken. Kinderen tekenen vooral dingen die ze interesseren. 

Voor deze les moesten we kindertekeningen meenemen. Hierbij kregen we een lijst met allerlei beeldaspecten en de beeldaspecten die we terug zagen moesten we bij de tekening leggen.






 Kopbuikpoter: Dit is als je 2 rondjes op elkaar als mens gebruikt. Dit zie je op de eerste tekening. (Omklapping staat hier ook bij maar dit is niet juist).
Grootteverschil: Dit zie je bij de tweede tekening, het konijn is heel groot in vergelijking met zijn voederbak en de tranen zijn ook heel groot uitgedrukt.
Exemplariteit: de bijzaken worden hoofdzaken. De tranen zijn heel groot getekend.
Schemakleuren: de tranen zijn blauw getekend.
Horizon: Dit zie je op de tekening met het bruine konijn, er is een duidelijk deel grond en je ziet ook de lucht.
Grondlijn: het deel wat gras is is de grondlijn van deze tekening.
Symbolische kleur: het hart wat het konijn vasthoudt is rood gekleurd. Symbool van de liefde.
Haaks contrast: het haar van Ariƫl is haaks contrast, het haar staat niet echt zo naar 1 kant.
Centraal compositie: Ariƫl staat centraal op deze tekening.
Contour: Ariƫl is omlijnt met een blauwe stift.
Eerste ordening: de tulpen staan netjes naast elkaar geplaatst op het vlak.
Functionele kleuren: lucht is blauw, gras is groen en de tulpen zijn geel, oranje en rood.
Stapeling: de laatste tekening, de palboom staat boven het bed.
Overlappig: Het bed staat voor het eiland en de palbomen ook.
Afsnijding: De palbomen zijn helemaal bovenaan een beetje afgesneden.
Belang en verdringing: bij deze tekening zie je duidelijk dat het bed vooraan staat en dat belangrijk is op de tekening.
Plattegrond: alles is plat getekend en het is een tekening van een eiland dus een soort plattegrond waar alles staat op het eiland.


De laatste opdracht van de les was een modeltekening maken. We probeerde het eerst zonder uitleg hoe het werkte. Hierna kregen we een voorbeeld van de verhoudingen te zien en mochten we het nog een keer proberen.




 De eerste foto is de eerste poging, je ziet dat de verhoudingen hier nog helemaal niet klopte. De derde tekening is het voorbeeld wat op het bord stond en de tweede tekening heb ik n.a.v. het voorbeeld op het bord gemaakt. De laatste tekening is wat de modeltekening is geworden na het voorbeeld.



Beeldende vorming les 8

Deze les ging over het beeldend probleem. Kinderen worden hierbij zelf aan het denken gezet over hoe ze de opdracht moeten uitvoeren, hun beeldend vermogen wordt hierdoor gestimuleerd. Bij een beeldend probleem heb je een technisch doel (materiaalgebruik) en een beeldend doel.

De volgende onderdelen zijn van belang bij een beeldend probleem:
1. Inleven onderwerp.
2. Doorbreken clichƩ: blik verruimen.
3. Vertalen van inhoud naar beeld.
4. Experimenteren materiaal/media.
5. Onderzoek de meest geschikte oplossing.
6. Zelfstandig komen tot een authentiek beeld.

De eerste opdracht:
Elk tweetal/groepje kreeg een briefje met daarop een opdracht BV, sommige opdrachten waren al voorzien van een beeldend probleem en andere briefjes moesten veranderd worden totdat er een beeldend probleem ontstond. Onze opdracht was:
Stempel met een ronde kurk en ecoline (kleur naar eigen keuze) stippen in nette rijtjes op een stuk onbedrukt krantenpapier (A3).
Wij vonden het erg lastig om hier een beeldend probleem van te maken maar we hebben er uiteindelijk deze opdracht van gemaakt: stempel met een ronde kurk stippen in de vorm van een slang of stempel met een ronde kurk een feestelijke tekening.

Hierna kwamen een aantal opdrachten waarbij we moesten tekenen met houtskool:




De kubussen: we moesten een boze kubus maken en een onzekere kubus. De werkvorm hiervan was: experimenteren (modern).

De horizon (2x) was gegeven met aanwijzingen en hebben we stapje voor stapje gemaakt: ambachtelijk (klassiek).

De shokkerende kubus is ontwerpen (post-modern).

De laatste opdracht was een stop-motion filmpje maken met schuimrubberstukjes een gekleurd clowntje maken die onmogelijke capriolen uithaalt. Dit is ons filmpje geworden:

Het idee was dat de clowns op een fly-board richting de maan gingen (onmogelijk dus).


Beeldende vorming les 7

Deze les hebben we het over beeldbeschouwen gehad. Het beeldbeschouwen werd behandeld naar aanleiding van de 5 fases van de Theorie van Parsons. Deze verschillende fases zijn:
1. Favoritisme: een beschouwer vindt een beeld mooi of  leuk als het bij zijn/haar                  belevingswereld aansluit.
2.Ambachtelijk: de beschouwer (kind) kan langer naar een beeld kijken en gaat meer de  details zien van het beeld. Kan zich beter inleven en kan hoofdkenmerken benoemen (of  herkennen).
3. Expressiviteit: de beschouwer weet dat een beeld niet altijd natuurgetrouw is gemaakt.  Het beeld is goed wanneer er een bepaald gevoel aan toegevoegd is.
4. Formalisme: gericht op de stijl van het beeld. De beschouwer kan beeldaspecten  benoemen (vorm, ruimte, kleur,textuur,compositie). En begrijpt de betekenis hiervan. Het  beeld kan bij deze beschouwer al heel abstract zijn.
5. Open-mind: de beschouwer weet nu dat de betekenis van het beeld afhangt van de context vanuit de maker en beschouwer. Het esthetische krijgt nu een sociaal, intellectueel en moreel karakter.

We hebben hierbij eerst als klas het volgende beeld bekeken: (hieronder de vragen die ik thuis had voorbereid)

In de wereld kwam een ziel Ida genoemd
Fase 1 - Wat is je eerste indruk van het schilderij
Ik vind het een triest schilderij, de vrouw kijkt ongelukkig en de omgeving is donker gekleurd (zwart). Op de tafel zijn allerlei dingen omgevallen en er liggen dingen op de grond.
Fase 2 -Wat kun je vertellen over de voorstelling
Donker kleurgebruik,  weinig details,  gespierde vrouw, stilleven op tafel.
Fase 3 - Kun je je erin inleven. 

Het is moeilijk om je je erin in te leven, ik denk dat de vrouw een prosituee is en erg ongelukkig in de spiegel kijkt. Wanneer je de diepere betekenis misschien zou weten zou ik me beter in kunnen leven.Fase 4 - Hoe sluit vormgeving aan op het thema?
Hoekige vormen -> verdrietig, boos. Donkere kleuren -> verdrietig. 
Fase 5 - Kun je het plaatsen in een bredere context? 
Ik denk dat de vrouw misschien geen werk meer heeft en daardoor ongelukkig is, je ziet ook allerlei lege potjes op tafel en spullen op de grond. Misschien verward.



Bij het beeldbeschouwen in de klas kun je verschillende typen vragen stellen:
- Startvragen
- Onderzoeksvragen
- Analysevragen
- Speculatie vragen
- Conclusie vragen

Bij het stellen van deze vragen zijn er een aantal dingen heel belangrijk:
- je moet alle type vragen stellen.
- stel de vragen in een logische opbouw
- geen vragen als: wat valt je op? waarom....?
- controleer zelf of je het doel kunt bereiken met het antwoord dat je verwacht.

In de les hebben we twee posters van de film RIO besproken






















Onze vragen waren:

Startvragen:
Heb je de poster wel eens gezien?
Wie is er wel eens in een oerwoud/jungle geweest?
Waar kunnen deze vogels wonen?

Onderzoeksvragen:
Welke dieren zie je?
Wat hebben de dieren allemaal bij zich?
Kunnen deze dieren ook in Nederland wonen?
Hebben ze het naar hun zin? Waar zie je dat aan?
Horen de dieren bij elkaar?
Waar kunnen de dieren zijn?
Wat zouden de dieren kunnen gaan doen?


Analysevragen:
Kan iemand een hekel hebben aan dit beeld?  Hoe zou dit komen?
Waaraan kan je zien dat de vogels niet echt bestaan?

Speculatieve vragen:
Als je de kleur blauw van de vogels een andere kleur zou maken, bijvoorbeeld zwart, wat zou er dan gebeuren met het beeld?
Zou je het beeld enger kunnen maken?
Wat zou er gebeuren als je de spullen die de vogels bij zich hebben weg zou halen?

Met de klas hebben we per groepje geoefend met deze vragen, we kwamen er achter dat lang niet alle vragen goed waren en dat sommige vragen een te kort antwoord gaven waarop je niet goed verder door kon vragen. Het was interessant om te zien dat makers van onder andere kinderfilms ook heel erg goed nadenken over hoe ze het beeld neer gaan zetten.

vrijdag 4 april 2014

Beeldende vorming les 6

Aan het begin van de les hebben we met de hele klas via ProConnect een woordwolk gemaakt over de begrippen die te maken hadden met beeldaspecten. Beeldaspecten zijn onderdelen waar een beeld uit opgebouwd is. 

Hierna kregen we allemaal een afbeelding van een animatie film en een strookje met een tekst (hier stonden beeldaspecten op). We moesten met de klas zo snel mogelijk de juiste tekst bij het juiste plaatje zien te vinden. We hadden alle afbeeldingen op de grond gelegd en samen naar de juiste strookjes gezocht. Het resultaat:
De juiste antwoorden
















Na deze opdracht mochten we zelf aan de slag. We konden kiezen uit twee opdrachten: een modernistische selfie of een dier van eenvoudig naar compleet tekenen op de iPad. Ik heb gekozen voor de eerste opdracht: de modernistische selfie. Je moest een extreme emotie kiezen, ik heb gekozen voor blij. Hierna moest je kijken welke aspecten het gevoel blij laten zien: ronde vormen en vrolijke kleuren had ik gekozen. Je mocht de originele foto niet meer herkennen. Ik heb dus vooral naar de beeldaspecten vorm en kleur gekeken.

 
Op deze foto zie je nog een heel klein beetje de originele foto terugkomen maar hij is niet meer herkenbaar. De ronde vormen en de vrolijke kleuren maken het beeld voor mij blij en vrolijk. Ik vond het werken met PhotoBooth nog wel lastig maar door dingen te proberen kom je al een heel eind!

Werkvorm van de selfie: experimenteren.

zondag 30 maart 2014

Beeldende vorming les 5

In de vorige les hadden we een schilderij uitgezocht. Dit schilderij moesten we vertalen naar de moderne tijd (en er zelf ook opstaan).

Schilderij analyse:
Origineel en bewerkt.
Wij (Julia en ik) hadden een schilderij van Salvador Dali uitgekozen. Deze sprak ons aan want het komt uit de stroming van het surrealisme. Hierbij stond centraal dat wat je op het schilderij zag eigenlijk in het echt niet kon. De olifanten hebben op het schilderij geen slurf maar een trompet. Hun communicatiemiddel is dus eigenlijk veranderd in een muziekinstrument. Aan de rechter kant zie je dat eigenlijk het gras of de planten ook allerlei trompetten zijn. Verder is de lucht en de bergen op de achtergrond wel realistisch. 

Wij hebben het schilderij veranderd. De achtergrond hebben we zo goed mogelijk proberen zo te laten. 1 olifant hebben we zo gelaten maar de 2 andere olifanten hebben we vervangen door mensen. Onder andere omdat er veel olifanten tegenwoordig gedood worden. Onze hoofden (ook ons communicatiemiddel) hebben we veranderd in ipads. Hiermee communiceert de mens tegenwoordig. Het gras hebben we veranderd door snoeren. Ook veel natuur wordt verwoest tegenwoordig. We hebben geprobeerd de opstelling hetzelfde te laten maar boodschappen van de hedendaagse tijd erin te verwerken. 


Beeldende vorming les 3

Bij de tweede les van beeldende vorming was ik niet aanwezig. In deze les moesten we van gebruikt materiaal een auto maken en deze moest aan verschillende eisen voldoen.


De finish.


De auto's die de vorige les zijn gemaakt.













Ik de beeldende vorming les 3 gingen we met de gemaakte voertuigen aan de slag. Ik kon aanschuiven bij een ander groepje zodat ik met deze opdracht gewoon mee kon doen.

We moesten een filmpje maken met de voertuigen. We kregen een voorbeeld te zien van de film Cars. Hierbij racen de auto´s tegen elkaar. Het viel op dat vooral de achtergrond veel beweegt en eigenlijk de auto´s hierdoor snel lijken te rijden. Dit moesten wij verwerken in het filmpje, er moest snelheid in terugkomen, het element strijd en er moest een crash plaatsvinden. Allereerst hadden we een verhaal bedacht. De ene auto moest crashen vlak voor de finish, en de andere auto zou hierdoor winnen.
We gebruikte sponsen en een mandarijn op de achtergrond (dit moesten huizen voorstellen), we bewogen deze steeds een millimeter verder en hier werd een foto van gemaakt. Als je dit achter elkaar afspeelt krijg je een film effect. Ook gebruikte we zwarte streepjes op de weg, deze werden ook steeds een heel klein stukje verschoven zodat ook dat voor snelheid kon zorgen. 

Er zijn 3 werkprocessen:
- Experimenteren
- Ontwerpen
- Ambachtelijk

Bij dit vakatelier hebben we gewerkt aan: ontwerpen

Het filmpje hebben we gemaakt met het programma: I can animate. Hierbij komen allemaal foto's achter elkaar zodat er een filmpje ontstaat.